Afgesloten van de buitenwereld zit Maarten Koekkoek ontspannen en met zwarte oordopjes in zijn oren achter de computer. De docent Toegepaste Psychologie draait klassieke muziek. En hij heeft een oude Nokia. Want “voor de echt belangrijke feestjes word ik heus wel uitgenodigd”, vertelt hij met een knipoog. Maar schijn bedriegt, want de buitenwereld staat bij Maarten wel degelijk hoog in het vaandel. Zijn studenten worden opgeleid in verbinding met de echte wereld, omdat “ze later toch moeten werken in die praktijk?”. Hij benadrukt dat de studenten aan de slag gaan met een goede basis vanuit de opleiding. Ze moeten immers niet “als een dolle stier” te werk gaan. Het is tenslotte de echte wereld. Een wereld waarin Maarten Koekkoek de voorkeur geeft aan een Nokia in plaats van een apparaat dat hem overal mee in verbinding brengt, de smartphone – een dolle stier waar hij prima zonder kan.
Wie: Maarten Koekkoek
Studie: Organisatiepsychologie
Functie: Docent Toegepaste Psychologie, gespecialiseerd in gespreksvaardigheden en interculturele communicatie
Hobby’s: Vliegvissen, piano spelen, voetbal
Voordat we beginnen, heb je een WIJSe ervaring die je wil delen?
Dat mensen altijd open moeten blijven staan en hun oordeel of eigen visie wat meer zouden moeten uitstellen. Omdat anderen die daar misschien anders over denken of zich anders gedragen dan jij verwacht, daar ook hun redenen voor kunnen hebben. We zijn in Nederland wel eens geneigd om te weinig open te staan voor andere meningen en te snel klaar te staan om onze eigen mening te geven. Je bestaat niet alleen.
Gaan we: je bent organisatiepsycholoog, was je tijdens je eigen opleiding veel bezig met de praktijk?
Poeh, daar moet ik even over nadenken, dat was een tijdje terug. Veel vind ik te sterk uitgedrukt, omdat wij bij de universiteit vooral colleges hadden en ons ding deden om de tentamens te halen. Maar er staat mij wel een vak bij waarin we een experiment moesten doen in de praktijk, echt de straat op, om te observeren wat de reacties waren van de mensen. Dat was het observatiepractum van Hans van de Sande, die hoogleraar die op televisie vaak als expert in beeld is in het kader van rellen, Project X enzo. Dat observatiepracticum was wel echt lachen en ging soms wel ver, tegen het onethische aan bijna. Wij hadden bijvoorbeeld een cassette met babygeluidjes in een sporttas gedaan en in Paddepoel en het Noorderplantsoen neergezet om te kijken wat voorbijgangers deden. Sommigen liepen door, sommigen gingen kijken, anderen gaven schopjes tegen de tas aan, waarom weet ik trouwens nog steeds niet, en (lachend) anderen gingen er met de cassette vandoor, dan moest ik er in het Plantsoen achteraan rennen om te zeggen dat die toch echt van ons was.
Daarnaast heb ik mijn afstuderen naar diversiteit binnen teams bij GITP Research in Nijmegen gedaan. Daarvoor moest ik veel gegevens verzamelen bij organisaties. Dat leidde tot een adviesrapport over het verder vormgeven van hun diversiteitsbeleid.
Wat hebben die praktijkopdrachten voor je betekend?
(lachend) Nou bij elk kerstdiner dat ik met m’n studiegenoten heb komt dat observatiepracticum sowieso weer ’s langs. Dat maakt indruk en beklijft meer, daar heb ik meer herinneringen aan dan aan de 27 vakken die ik heb gehad. Daarmee wil ik niet zeggen dat die vakken niet nuttig zijn, maar het echte werk en de daarbij komende ervaringen maken bij mij veel meer indruk.
En wat doen jouw studenten in de praktijk?
Dat gebeurt op verschillende manieren. Zo zijn er op dit moment via de gemeente Groningen en WIJS drie projectgroepen van mij aan het werk in De Hoogte over hoe zij de mate van onveiligheidsgevoel onder bewoners positief kunnen beïnvloeden. De gemeente heeft geconstateerd dat het onveiligheidsgevoel vrij hoog is, dus wat kunnen wij daaraan doen? De groepjes hebben eerst interviews gehouden met de opdrachtgever en zijn daarna overgegaan tot het doen van literatuuronderzoek en het houden van interviews met bewoners. Dit allemaal om een goed beeld te krijgen van het probleem en mogelijke verklaringen ervan. Daarna is het natuurlijk zaak te kijken welke factoren het belangrijkste zijn om hierbij een passende interventie te ontwikkelen. Deze wordt tenslotte gepresenteerd aan de opdrachtgever.
Kijk, het idee van onze opleiding is dat er een opbouw is in de mate waarin je het voor echte opdrachtgevers doet. Voor jaar één is dat soms nog iets te vroeg en wil je de spanning niet te veel opvoeren. In jaar één hebben de studenten al wel ‘maatschappelijke participatie’. Daarvoor moeten ze een aantal uren vrijwilligerswerk doen, wat kan gaan over ouderenbegeleiding, opbouwen van stands, of een buddyschap waarbij je bijvoorbeeld taalcoach bent. Vanaf jaar twee wordt er gewerkt met echte opdrachtgevers. Dan heb je bijvoorbeeld het project Gedragsbeïnvloeding bij Samenlevingsvraagstukken en wordt er een maatschappelijk probleem ingebracht door een opdrachtgever. Het moet wel een psychologisch probleem zijn hoor, niet ‘we hebben hier te veel hamsters’ of zo. De studenten gaan in jaar drie een keuze maken voor een TP specifieke minor (een soort specialisatie binnen het vakgebied) waar praktisch ook alleen maar wordt gewerkt echte opdrachtgevers. Dit kan gaan om het uitvoeren van opdrachten voor opdrachtgevers, maar ze kunnen bijvoorbeeld ook een plek krijgen bij leerwerkateliers, waar onderzoekers, professionals en docenten samenwerken. Vanaf jaar vier lopen studenten stage en gaan ze afstuderen. De stage is natuurlijk compleet in de praktijk en afstuderen doen ze ook voor een opdrachtgever. Praktijkervaring genoeg dus.
Wat is voor de studenten de toegevoegde waarde van de verbinding met de praktijk?
A, dat de studenten er door het werk in de praktijk achterkomen dat er factoren meespelen die je van te voren niet verwacht bij de uitoefening van je vak. De studenten in De Hoogte stonden bijvoorbeeld te popelen om de wijk in te gaan en mensen te interviewen. Maar dan moet je toch wel voorzichtig zijn. Er vinden wel meer onderzoeken plaats en mensen hebben soms geen zin. Dan moet je eerst afstemmen met de wijkwerker of wijkagent hoe je het gaat aanpakken. Je moet niet als een dolle stier de wijk inknallen hè? Dan moet je iets strategischer te werk gaan.
En B, dat de studenten ook zien dat de professionals die werken in de praktijk ook maar gewoon mensen zijn. Sommige studenten kunnen ook angst hebben voor de ‘grote boze praktijk’, maar dan merken ze bijvoorbeeld tijdens dat overleg dat dat ook gewoon chaotisch ging, daar was ook niet iedereen het eens, dat de praktijk niet zo’n soepel lopende machine is. Dat geeft ze vertrouwen om aan de slag te gaan.
De toegevoegde waarde van praktijkgerichte projecten voor studenten is helder denk ik, maar vergeet niet dat er ook een duidelijke winst voor de opdrachtgever is hoor! Er zijn veel voorbeelden van projecten waar echt iets mee wordt gedaan en de studenten tot mooie interventies komen! Een goed voorbeeld is dat er een school met de vraag kwam wat wij kunnen doen tegen ‘snoeproutes’, plekken waar scholieren langskomen en allemaal afval achterlaten. Studenten kwamen met de interventie dat er langs die route ogen moesten worden geschilderd, omdat dat het gevoel van controle geeft. Dan denk je ‘huh?’, maar het werkt!
En tot slot, waarom is zo’n organisatie als WIJS van toegevoegde waarde voor docenten?
Omdat ik via organisaties zoals WIJS constant in contact kan staan met het beroepsveld. Dan ben ik ook op de hoogte van de laatste ontwikkelingen, leer ik ook hoe WIJ-teams bijvoorbeeld zijn opgezet, blijf je als docent constant feeling houden met wat er gebeurt. Je krijgt ook constant feedback van de opdrachtgever, waardoor wij het onderwijs beter laten aansluiten op de praktijk.